Weg!

by | 7 Jul 2015 | Columns

Volgens Lao Tse dient een wijze niet te reizen. De wereld is immers overal hetzelfde. Dat is een diepe wijsheid. Het is vooral ook een wijsheid van wie in huizen woont en in dorpen leeft. Van veeboeren of landbouwers die dieren houden of de grond bewerken en daarom best niet te lang hun erf alleen laten. Eeuwenlang leefde het merendeel van de mensheid naar deze wijsheid. Het verre, de andere wereld bestond alleen in de verbeelding en in verhalen die zeelieden, ontdekkingsreizigers, rondtrekkende militairen en kooplieden verspreidden.

Het gros van de bevolking ging in een heel leven slechts een paar keer op pad. Meestal te voet en in weinig comfortabele omstandigheden. In de middeleeuwen was dat vaak een pelgrimstocht – wat meteen een religieuze, haast rituele inbedding gaf aan het avontuur. Of je ging als jonge gezel op weg om uiteindelijk ergens – in een of andere kunst of ambacht – bij een meester in de leer te gaan. Er waren natuurlijk ook de jaarmarkten en kermissen in naburige dorpen of steden. Maar die geregeld weerkerende, korte tochten kun je bezwaarlijk reizen noemen. Ze waren vooral economisch van aard en dienden om elders – ver genoeg van de nabije familie – een geschikte huwelijkspartner te vinden.

Tot voor kort was de mentale horizon van de meeste mensen beperkt. Die strekte zich uit tot een straal van enkele kilometer rond de plek waar ze van generatie op generatie woonden. In zekere zin geldt dit ook voor traditionele nomaden. Zij trekken niet – zoals wel eens ten onrechte wordt gedacht – lukraak rond, maar volgen aloude paden en patronen. Stapsgewijs bewegen ze, op het ritme van de seizoenen, mee met de kudde dieren waarvan ze leven.

Tot er plots verandering kwam in al deze traditionele leefwijzen. De gesloten wereld van het vertrouwde nomadische of sedentaire bestaan brak open. Met de ontdekking en de kolonisering van de wereld vanuit Europa – zo’n vijfhonderd jaar terug – begon wat we vandaag ‘mondialisering’ noemen. Handel, nieuwe transportmiddelen en een ander mens- en wereldbeeld verruimden de horizon drastisch. Vanaf de 18de eeuw – met de Verlichting, de industrialisering en de opkomst van een kapitalistische, burgerlijke samenleving – groeide bij de geletterde, intellectuele elite het verlangen om de wereld zelf te exploreren en met eigen ogen te zien. Want reizen verbreedt en verdiept ook de innerlijke horizon, zo luidde de redenering. De moderne mens was geboren.

Sindsdien valt de wereld niet meer buiten, maar binnen ieders horizon. Vandaag geldt nog steeds: naarmate mijn wereld verruimt, wordt de wereld kleiner. Dat is het adagium van de hedendaagse reiziger of toerist, die ruimtes, vergezichten, culturen, natuur… – weliswaar tegen betaling én altijd binnen een kort tijdsbestek – consumeert en verteert.

Trein en stoomschip maakten reizen makkelijker, comfortabeler en betaalbaar. Tot de tijd van Thomas Cook in de jaren ’40 van de 19de eeuw was reizen het privilege van aristocraten en rijke bourgeoisie. De Grand Tour – vooral naar wat er nog restte van de antieke, mediterrane wereld – bood hen een ingrijpende ervaring die hen als persoon vormde en culturele bagage voor het leven gaf. Want de meeste reizigers kwamen na hun omzwervingen terug thuis. Met nieuwe indrukken en ideeën.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw zorgde het vliegtuig voor een ware revolutie. Iedereen in het Westen – en later ook Japanners, Russen, Indiërs, Arabische sjeiks, Chinezen en vele anderen – kreeg de mogelijkheid en het recht om te reizen. Dank zij onze paspoorten en creditcards mogen we massaal de hele wereld doorkruisen. De democratisering van het reizen leidde echter ook tot de teloorgang van de ‘kunst van het reizen’. Traag maar grondig werd ingeruild voor snel, veel en vluchtig. En zo werd savoureren consumeren – ontspanning, een vrijblijvende belevenis.

In La vie en chemin de fer uit 1861 beschrijft de socialist avant la lettre Benjamin Gastineau de weldaden van het nieuwe reizen: ‘Overal zaait de reiziger op zijn weg de rijkdom van zijn hart en zijn verbeelding uit; aan iedereen geeft hij zijn goede boodschap […]. Hij spreekt de werkman moed in, en de onwetende haalt hij uit zijn sleur, de vernederde verheft hij.’ Dit blinde optimisme over de reis als ontsluiting en bevrijding van de wereld waar iedereen alleen maar beter van wordt, kunnen we anno 2015 niet meer delen. Tenzij je misschien als vluchteling uit Somalië, Syrië of Afghanistan vertrekt, in de overtuiging nooit meer terug te keren.

Wij ondernemen vandaag veel meer buitenlandse reizen, al worden ons hart en ons verstand er nog nauwelijks door beroerd of gevoed. Het wereldwijde toeristische bedrijf lijkt vandaag eerder op het verplaatsen van weldoorvoede lichamen van hier naar daar (en weer terug). Maar op welk exotisch strand, in welke cultuurstad of rimboe je ook terechtkomt, avontuur, pret en luxe zijn verzekerd. Het internationale toeristische verkeer overschrijdt volgens de World Tourism Barometer inmiddels het miljard per jaar.

Hiertegenover staan de talloze vluchtelingen, asielzoekers en staatlozen die op streng bewaakte, gesloten grenzen stuiten. Zij hebben alleen maar gammele roeibootjes, hun vege lijf en de dubieuze trukendoos van mensensmokkelaars om tot bij ons te komen. De Vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties – met haar zetel (ironisch genoeg) in het zorgeloze Zwitserse Genève – stelde eind 2014 dat het aantal mensen wereldwijd op de vlucht voor oorlog, onrecht of geweld, de zestig miljoen is gepasseerd. Daarbij is één derde het land ontvlucht, onder wie vier miljoen Syriërs. Bijna veertig miljoen mensen zijn ontheemd en op de vlucht in hun eigen land.

Je land kwijtraken of je vertrouwde wereld voorgoed verliezen, je kunt het je als toerist maar moeilijk voorstellen. Voor ons lijkt het allemaal hetzelfde, maar er is wel duidelijk een verschil tussen een balling, een vluchteling, een uitgewekene en een emigrant, zoals de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper en politieke activist Edward Said in zijn vermaarde essay Reflections on Exile [1984] me ooit leerde. Een balling is – zoals hij het toelicht – ongetwijfeld de meest ‘tragische thuisloze’. Wie – al dan niet op eigen kracht – moet vertrekken, is sowieso opgezadeld met een ‘beschadigd leven’. Ook Albert Einstein, de Duits-Amerikaanse, joodse politieke filosofe Hannah Arendt en vele Sovjetdissidenten waren jarenlang staatloos en konden hiervan meespreken.

Wie ooit echt vertrokken is, komt nooit meer thuis. Stel je voor: je komt ergens terecht, je raapt de brokstukken van je leven samen en krijgt – in het beste geval – de nodige papieren. Je richt er een woonplek in en begint opnieuw. Maar emotioneel blijf je dakloos. Je voelt je uitgesloten of verstoten in een wereld, waar je altijd een vreemde zult blijven. Het hoeft geen verbazing te wekken dat de meeste 20ste-eeuwse ballingen vaak romanschrijvers, schakers en intellectuelen waren. ‘De leefwereld van een balling is logischerwijze onnatuurlijk en deze onwerkelijkheid lijkt op fictie,’ merkt Edward Said terecht op.

En hij gaat verder: ‘Ballingschap is in de realiteit een verschrikkelijke ervaring. Het is de niet te herstellen kloof die onvrijwillig is ontstaan tussen een mens en de plek waar hij is geboren, tussen wie hij voor zichzelf is en zijn echte thuis: de diepe treurigheid ervan kan nooit worden overwonnen. En hoewel het natuurlijk zo is dat literatuur en geschiedenis heldhaftige, romantische, glorieuze en zelfs zegevierende momenten in het leven van een balling bevatten, dien je te bedenken dat dit niets anders dan inspanningen zijn om over het verlammende verdriet van de vervreemding heen te komen. De wapenfeiten als balling worden voortdurend ondermijnd door het verlies van iets wat je voor altijd hebt achtergelaten.’ Dat geldt evenzeer voor het grootste deel van de stroom vluchtelingen en asielzoekers vandaag. Ze zijn vogelvrij en stemloos.

Sommige groten in de geschiedenis winnen hun oorlogen en groeien nog tijdens hun leven uit tot een held. Tot het tij en de wereld zich tegen hen keert. Napoleon verloor tweehonderd jaar geleden in Waterloo en werd voorgoed verbannen naar een eiland in het midden van de Atlantische Oceaan. Anderen ontvluchten sindsdien massaal het geweld, het onrecht en de oorlog in hun land. Ontheemd en vaak uit hun huis verdreven, leveren zij hun dagelijkse strijd en trachten te overleven. Velen raken onderweg verstrikt, verdwalen of vallen – soms letterlijk – uit de boot. Toch weten jaarlijks tienduizenden Europa te bereiken, maar vinden er geen bestemming.

Lao-Tse kon het destijds niet voorzien, maar de wereld is niet langer overal hetzelfde. Of zoals een jonge Afghaanse vluchteling me onlangs zei: ‘Emigreren is vallen en opstaan richting het onbekende. Je past je aan, je gaat ertegen in, of je gaat eraan ten onder. […] Wij namen ooit de route van de wanhoop. Jullie hebben makkelijk praten, maar ons rest er geen keuze: er is geen weg terug.’

Op 20 juni jl. was het – naar jaarlijkse gewoonte – Wereldvluchtelingendag. Voor de meesten van ons die straks op reis vertrekken, ging deze dag ongemerkt voorbij. Maar rusteloos en onbeschermd staan op dit moment meer dan twintig miljoen kinderen – overal ter wereld – aan een onzeker begin van hun leven. Voor hen staat reizen gelijk aan vluchten. Als opgejaagd wild. Achthonderdduizend Nigeriaanse en een miljoen Syrische kinderen op de vlucht schreeuwen om onze aandacht en hebben recht op een thuis, onderwijs, een veilige speelruimte en een toekomst. Voor hen is stilte geen optie.

Joris Capenberghs is cultuurhistoricus en antropoloog. Hij beweegt zich – als wandelaar, publicist, vertaler en curator – op het snijvlak van landschappen, erfgoed, artistieke expressie en natuurbeleving. Hij is o.a. docent bij Amarant, Vormingplus en Davidsfonds Academie. In 2018 vertaalde hij voor Waerbeke het boek Ode aan het wandelen van de Franse antropoloog David Le Breton.