Innerlijke vrede

by | 4 apr 2024 | Columns

De gerenommeerde Britse schrijver, vertaler en academicus Tim Parks brak internationaal door met de roman Europa, genomineerd voor de Booker Prize. In zijn recente werk focust hij op stilte en meditatie, ziekte en gezondheid. Zijn roman De dienares vormt een tweeluik met het non-fictieboek Leer ons stil te zitten. Dat laatste is een persoonlijk, eerlijk verslag van Parks’ eigen strijd met een chronische ziekte die hem, scepticus, naar meditatie leidt. In de roman worstelt een jonge helpster in een Vipassana-meditatiecentrum met twee tegengestelde levenswijzen; de oosterse zen-houding botst met haar westerse overtuiging dat het individu centraal stelt. Naar aanleiding van de Waerbeke Conferentie 2012 haalde Waerbeke (i.s.m. Passa Porta)  Tim Parks naar Brussel (Flagey). Voor een impressie van deze ontmoeting klik hier.

Innerlijke vrede

 

We hunkeren naar stilte, maar hoe minder geluid er is, des te oorverdovender onze gedachten.

Hoe kunnen we het lawaai vanbinnen stillen? In mijn roman Cleaver (2006) bedacht ik jaren geleden een man, gewend aan krankzinnige drukte en gepraat. Op zoek naar stilte vlucht hij naar de Alpen en zoekt daar een huis boven de boomgrens – boven de lawaaigrens, bedenkt hij; een plek zo hoog, met zo’n ijle lucht, dat hij hoopt dat er helemaal geen lawaai zal zijn. Maar zelfs in Zuid-Tirol, 2500 meter hoog, hoort hij de wind tussen de rotsen huilen en het bloed in zijn oren kloppen. Zonder inbreng van zijn familie, collega’s en de media kakelen de gedachten nog luider in zijn hoofd. Zoals zo vaak gebeurt: hoe minder geluid er buiten is, hoe oorverdovender onze eigen gedachten.

Als we aan stilte denken – omdat we er misschien naar hunkeren of omdat we er bang voor zijn, of allebei – dan moeten we erkennen dat we eigenlijk over een mentale toestand spreken, een kwestie van bewustzijn. Hoewel de buitenwereld zonder twijfel bestaat is onze perceptie ervan altijd heel erg onze eigen perceptie. Ze vertelt ons evenveel over onszelf als over de wereld. Soms is het lawaai daarbuiten echt irriterend, waardoor we hunkeren naar rust. Maar even vaak merken we het niet eens op. Als een boek goed is, dan is het gebrom van een grasmaaier er gewoon niet. Als het boek slecht is, maar we moeten het toch lezen voor een examen of een bespreking, dan valt het geluid ons meedogenloos aan.

Als de perceptie van geluid afhangt van onze geestestoestand, dan kan die toestand omgekeerd nauwelijks bestaan zonder relatie met een buitenwereld, die de geestestoestand vormgeeft. Dat kan onze onmiddellijke huidige omgeving zijn, of iets dat in het verleden gebeurde en naklinkt of voortduurt in onze geest. Geen enkele geestestoestand is niet tenminste voor een klein deel verbonden met de geluiden rondom – de zingende vogels en de televisie bijvoorbeeld, terwijl ik dit schrijf.

Stilte is dus altijd relatief. Onze ervaring van stilte is interessanter dan het akoestische effect zelf. De interessantste stilte is wanneer de geest vrij van woorden is, vrij van gedachten, vrij van taal, een mentale stilte – de geestestoestand die mijn personage Cleaver niet bereikte, ondanks zijn vlucht naar de bergen. Als we de indruk hebben dat we gekweld worden door lawaai, dan zit veel van dat lawaai inderdaad in ons hoofd – het onafgebroken opborrelen van angstige gedachten of de op zichzelf betrokken monoloog die voor een groot deel van de tijd ons bewustzijn vormt. Het is bovendien lawaai in voortdurende interactie met de moderne zogenaamde communicatiemiddelen: internet, mobiele telefoon, de Googlebril. Onze weerstand tegen lawaai in de buitenwereld heeft er vaak mee te maken dat we moeilijker kunnen focussen op het geroezemoes dat we zelf produceren in onze binnenwereld.

Er is als het ware een catharsis van uitputting. We raken uitgeput door de oorverdovende, storende innerlijke stem.

Maar we bereiken allemaal af en toe het punt waarop de gedachtenmotor aan onze controle lijkt te ontsnappen. Gedachten slaan op hol, leiden nergens heen en zijn niettemin vernietigend omdat ze ons keer op keer terugbrengen naar de plek waar we al duizend keer geweest zijn. Veel modernistische literatuur gaat over dat geroezemoes van bewustzijn, met nadruk op het poëtische karakter ervan. Denk aan James Joyce of Virginia Woolf. Sommigen hadden toch begrepen hoe uitputtend en destructief dit kon zijn. Een personage dat haar gedachten niet tot bedaren kon brengen was ‘neergehaald tot het perfecte bewustzijn’, schrijft D.H. Lawrence in zijn roman Women in Love (1920). Toch wordt het werk van bepaalde auteurs uit de late twintigste eeuw, van Samuel Beckett over Thomas Bernhardt tot Sandro Veronesi, David Foster Wallace en vele anderen, gedomineerd door een stem die voortdurend de wereld probeert uit te leggen en aan de kaak te stellen. Ze is voortdurend ontgoocheld en gefrustreerd, maar tegelijk ingenomen met zichzelf en met haar vermogen om geschokt te zijn. Dat eindeloze vragen en bekritiseren wordt daardoor een val, waaruit het bewustzijn zich probeert te bevrijden met bedwelming in vele vormen, met slaap of zelfmoord. Er is als een ware een catharsis van uitputting door deze oorverdovende, storende stem.

Zo’n mentale stem is ook een bron van zelfwaardering. Dat doet de val dichtklappen. De geest is opgezet met zijn gesofisticeerde denken. Hij wil dat de monoloog stopt – en tegelijk toch ook weer niet. Als de stem stopt, waar blijven we dan met onze identiteit? De geest hunkert naar stilte, maar vreest ze ook. Beide emoties nemen hand over hand toe. Hoe meer men verlangt naar stilte, hoe meer men zijn identiteit vreest te verliezen als de stem zou verstommen. Als iemand bijvoorbeeld een radicale verandering in zijn leven overweegt –alleen gaan wonen op de heide in Galway of deelnemen aan een tiendaagse Boeddhistische retraite- dan vreest hij of zij het moment van verandering. Onze ideeën over stilte zijn dus vervlochten met vragen over zelfhaat en zelfwaardering. Het einde van de monoloog nodigt uit maar is tegelijk beangstigend, net zoals kinderen schrik hebben om te gaan slapen.

Ons verlangen naar stilte heeft vaker met innerlijke dan met uiterlijke stilte te maken, of met een combinatie van de twee. Lawaai maakt ons kwaad, of doet ons in ieder geval reageren, en staat innerlijke stilte in de weg. Maar de afwezigheid van lawaai stelt ons bloot aan de luide stem in ons hoofd. Die stem is een pijler van wat we ons zelf noemen. Als we die stem willen smoren, verlangen we dan niet naar het einde van ons zelf? Naar de dood misschien? Praten over stilte is dus praten over bewustzijn, de aard van het zelf, en over dat moderne dilemma in het algemeen: het verlangen om in het zelf te investeren én het verlangen om een eind te maken aan dat zelf.

We hebben natuurlijk strategieën om ermee om te gaan. Zachte oplossingen zoals naar muziek luisteren of lezen. Het bewustzijn wordt uitgenodigd om de partituur of de verhaallijn van iemand anders te volgen. Tijdelijk geven we de controle uit handen aan een andere regisseur. Maar zodra we stoppen met lezen of luisteren begint het mentale lawaai opnieuw. We hebben niets opgelost, niets geleerd over onszelf. We hebben de aard van het ongemak niet aangepakt.

Radicalere, misschien kastijdender oplossingen zijn het ritueel gebed, de rozenkrans of mantra’s. Dat voelt als een totale aanval op het zelf met akoestische wapens. Ondanks, of misschien net door mijn religieuze kindertijd heb ik zoiets nooit geprobeerd. Ik heb nooit verlangd naar een mantra. Net zoals bij muziek, vermoed ik, zou het kakelende zelf weer opveren zodra de mantra ten einde is, babbelzieker en zelfingenomener dan ooit.

Je zou Vipassana kunnen proberen – een vorm van meditatie die naar het hart gaat van dit conflict tussen verlangen naar en angst hebben voor stilte. Ik wil niet in details treden waarom ik met Vipassana begon – laten we zeggen dat ik gezondheidsproblemen en chronische pijn had. Iemand suggereerde dat die discipline zou kunnen helpen. Hoewel mijn pijn niet enkel tussen mijn oren zat, was ik tot het besef gekomen dat mijn mentale toestand zeker had bijgedragen tot de fysieke spanningen die mijn leven zoveel jaren hadden vergald.

Mijn eerste Vipassanaretraite, zo’n vijf jaar geleden, was in de bergen ten noorden van Milaan, waar ik woon en werk. Ik zag niet in waarom ik verder zou reizen om gewoon op een kussen te gaan zitten. In de openingssessie moest ik beloven om de volle tien dagen van mijn verblijf stil te zijn. En dus leefde ik in stilte en at ik in stilte. En vooral: ik zat in stilte, tot tien uur per dag. Er waren geen gezangen of mantra’s om de geest te stillen en je erdoor te trekken. Ik kreeg de raad om traag en geduldig mijn normale, praatgrage bewustzijn te vervangen door een intens bewustzijn van ademhaling en gewaarwordingen.

We gebruiken geluid en beweging om de irritatie van het stilstaan te vermijden. Je wipt van de ene voet op de andere, je loopt van kamer naar kamer.

Je concentreren op je lichaam in beweging is tamelijk gemakkelijk. Als je rent of zwemt, kun je langere tijd in een woordloze of bijna-woordloze toestand komen die de indruk geeft van stilte. Het gevoel dat je geest even pauze mag nemen van de plicht om je ego voortdurend op te bouwen is inderdaad een van de verfrissende en zelfs verslavende kanten van sport.

Maar bij Vipassana concentreer je je onbeweeglijk, al zittend op gewaarwordingen. De meeste mensen doen dat in kleermakerszit, maar dat hoeft niet. Je zit zonder van positie te veranderen, je zit stil. Van zodra je dit doet, ben je je bewust van de verbinding tussen stilte en stilstand, lawaai en beweging. Nauwelijks zit je stil of je lichaam wil absoluut bewegen en draaien. Comfortabel is het niet. En precies zo wil je geest absoluut babbelen zodra het stil is. We begrijpen al snel dat geluid beweging is: words move, music moves, through time (T. S. Eliot, Four Quartets). We gebruiken geluid en beweging om de irritatie van het stilstaan te vermijden. Dat is vooral zo als je fysiek pijn hebt. Je wipt van de ene voet op de andere, je loopt van kamer naar kamer.

Als je stil zit en je jezelf fysieke beweging ontzegt, dan trekt de geest zich instinctief terug in zijn normale, gonzende monoloog – in de hoop dat het fysieke ongemak zal verdwijnen als de geest zich ergens anders op focust. Dat zou normaal zo zijn. Als je het lichaam negeert, dat gaat het draaien en schuiven om de spanning niet te laten oplopen. Maar bij deze gelegenheid is ons gevraagd om stil te zitten terwijl we denken en omdat het lichaam niet kan wiebelen, nemen de spanning en het ongemak almaar toe. Uiteindelijk haalt dit ongemak de geest weg uit het gegons en richt hem weer op het lichaam. Maar daar is enkel ongemak en zelfs pijn en dus vlucht de geest weer in taal en gedachten. Heen en weer slingerend van een troebele geest naar een gekweld lichaam wordt alles alleen maar erger.

Stilte, in combinatie met stilzitten – de twee zijn nauw verbonden – nodigt ons uit om de relatie tussen bewustzijn en het lichaam te observeren, in beweging en bewegende gedachten. Als mensen naar meditatieoorden trekken, wordt vaak gesproken over het belang van jezelf te vinden. Er is ook veel ingebeeld drama. Mensen verwachten dat oude trauma’s weer de kop opsteken, zoals bij een psychoanalyse. Wat je aantreft, is echter veel minder persoonlijk dan je zou veronderstellen. Je ontdekt hoe het concept van bewustzijn en zelf, dat we allemaal delen, gewoon evolueert doorheen de tijd, doordat we ons fysieke bestaan in het huidige moment doorgaans negeren. In de Pali-taal van de Boeddhistische geschriften verwijzen vroege woorden voor meditatie naar mentale oefeningen, en helemaal niet naar religie.

Die meditatie verandert de verhouding van de geest met het lichaam. Ze nodigt de mediterende uit om de aandacht te verdelen over alle delen van het lichaam, zonder uitzondering. Om het bewustzijn doorheen het lichaam te leiden en om de gewaarwordingen te beschouwen zoals ze doorheen het vlees golven, als eb en vloed. En dat zonder te reageren, op geen enkele manier, zonder afkeer van pijn en zonder zucht naar genot. Zo worden we gewaar dat alles binnenin ons voortdurend beweegt en verandert, zelfs wanneer we stil zitten.

Bovendien is deze activiteit in de geest niet ondergeschikt aan een andere. Je hebt geen ander doel dan de contemplatie zelf. Je mediteert niet om te relaxeren, om pijn te overwinnen, om een gezondheidsprobleem op te lossen of om innerlijke stilte te bereiken. Er is geen hoger doel dan aanwezig te zijn, zij aan zij met het oneindig genuanceerde vloeien van sensaties in het lichaam. De stilte van de geest brengt je in contact met het lichaam. Of eenvoudig gezegd: de stilte van de geest is bewust zijn.

In het begin is het moeilijk om te focussen op je adem. Eerst enkele minuten, later urenlang. Het is ook moeilijk om wat voor sensatie dan ook te voelen in je slapen, ellebogen, kuiten of andere delen van je lichaam die in rust zijn. Maar als de geest een sensatie beet heeft, of wanneer zo’n gewaarwording antwoordt op je onderzoekende geest dan wordt het allemaal veel gemakkelijker. Plotseling wordt het lichaam interessant en begint je eigen obsessieve interesse in je eigen woorden en gedachten op te lossen. De taal smelt weg en in de stilte verandert er van alles in het lichaam.

Het is geen schakelaar die je aan- of uitzet en ook geen gestaag continuüm, maar wel een reeks kleine scores, winst of verlies; misschien een grote stap voorwaarts en daarna een kleine terugval. Als je dapper doorzet om te proberen je te concentreren, als je erin slaagt om geen afkeer voor pijn te hebben en ook niet toegeeft aan genot, dan verdiepen het stilzitten en de stilte zich gaandeweg. Dat gebeurt in een sfeer van gelukzaligheid, simultaan en ondeelbaar in lichaam en geest. Het is alsof het lichaam traag weer samengesteld wordt en al zijn onderdelen zich verenigen in een intens nu. Het oude zelf valt uiteen en verdwijnt. Dit ervaar je nooit als een verlies, maar eerder als een volheid van bestaan. Iets boordevol, heel gewoon en heel mooi.

De woorden die we gebruiken en de verhalen die we schrijven, versterken het drama van het zelf, dat we in het westen zelfgenoegzaam belijden. Het biedt ook troost in die zin dat schrijven en verhalen vertellen emotionele pijn kunnen transformeren in een soort entertainment. Een wijs en pakkend beeld van onze passage door de wereld, intens en tegelijk opgewonden door zijn eigen intensiteit. Ons verhaal gaat inderdaad vaak over ellende en de tocht erdoorheen.

Wanneer we na een uurtje stilzitten in stilte weer opstaan, onverwachts verfrist en welgemoed, dan roepen de stilte en de meditatie vragen op: of er niet iets diep pervers zit in onze cultuur, zelfs in de grootste prestaties van literatuur en kunst. Zo veel van wat we lezen, zelfs al is het heel entertainend, helpt ons eigenlijk helemaal niet vooruit.

Tim Parks

vertaling: Kristien Bonneure