Tussen rust en rusteloosheid
- Inleiding
Wij leven in een onrustige tijd en een verontrustende wereld. Kunnen we wel ooit tot echte rust komen? Onze wereld is in voortdurende beweging en is erg luidruchtig; van alle kanten worden we bestookt door berichten en boodschappen, door tekens en teksten, door beelden en prikkels die onze aandacht opeisen. Het kost moeite om ons daaraan te onttrekken door in onszelf rust te vinden, door dus afstand te nemen tot de buitenwereld en los te komen van de beslommeringen en zorgen van alledag.
Dit vermogen om zich in zichzelf terug te trekken door een zekere afstand te nemen tot de buitenwereld en het heden is waarschijnlijk typisch menselijk. Het veronderstelt immers een hiaat tussen aandrang en neiging, en anderzijds reactie, handeling, activiteit. Als mens kunnen we de tijd nemen door reacties even uit te stellen tot we onze keuze hebben gemaakt, tot we hebben nagedacht. In die zin vallen we nooit helemaal samen met onszelf, zit er in ons een negatief moment. Daarom is de mens wel de ‘nee-zegger tegen het leven’ genoemd (Scheler). Dat negatieve moment in onszelf is een belangrijk antropologisch kenmerk, een ‘antropinon’. Het vermogen tot het nemen van afstand, het onderhouden van een zeker voorbehoud, zowel tegenover de buitenwereld als tegenover onszelf, is een voorrecht maar ook een last voor ons.
Op de keper beschouwd, veronderstelt ook het filosoferen dit negatieve: het is bij uitstek de methodische uitoefening van het afstand nemen en voorbehoud bewaren, de cultivering dus van het uitstel, het hiaat die het onderscheidende van Homo Sapiens vormt. Filosofie verkent immers de mogelijkheden om zichzelf en de wereld tot object van beschouwing te nemen, om te vragen en te twijfelen. Ze is mogelijk en nodig omdat de mens nooit met zichzelf samenvalt, maar steeds op zoek is naar zichzelf en de werkelijkheid als geheel. Ze wordt voortgedreven door een chronische rusteloosheid, een diepe, ‘metafysische’ onrust omdat een bestaan dat zich niet van zijn principes en fundamenten bewust is, niet echt de moeite van het leven waard is. Maar de paradox is dat ze er anderzijds naar streeft om wel degelijk tot rust te komen dankzij een veelomvattend inzicht in de werkelijkheid en onze plaats erin, dus tot wijsheid. Het is alleen de vraag of dit wel mogelijk is, gegeven onze hedendaagse onrust en misschien ook de verontrustende ontwikkelingen van deze tijd. Moeten we wellicht toch berusten in een onvermijdelijke rusteloosheid? Dit is de vraag die ik me vandaag wil stellen en waartoe ik hier enkele verkennende excursies wil maken.
- Engagement en revolte
Er bestaan redenen om het onwenselijk te achten dat we ons in onszelf – ons innerlijk – terugtrekken om rust te vinden. De wereld – ik bedoel hier: de mensenwereld, de samenleving, de maatschappelijke en politieke situatie – kan onze ergernis en verontwaardiging oproepen wanneer we denken aan het onrecht dat heerst, de ongelijkheid, de gewelddadigheid jegens bepaalde mensen en groepen, xenofobie, nationalisme en racisme, kortzichtigheid en egoïsme. Zijn we niet moreel verplicht om ons in te zetten voor een betere wereld, een wereld zonder oorlog en geweld, zonder discriminatie en uitbuiting enz.? Moet ik me dus niet maatschappelijk en politiek engageren, dus keuzes maken en me niet terugtrekken in zelfgenoegzaamheid? Mijn potentiële innerlijke rust opgeven en beseffen dat filosofie niet mag volstaan met louter zelfbezinning en zelfinkeer, maar kan en moet leiden tot verzet, zelfs tot revolte en revolutie?
In plaats van het bekende ‘Cogito ergo sum’ van Descartes zou ik dan moeten stellen: ‘Ik kom in opstand, dus ik besta’, of nog beter: ‘Ik revolteer, dus we gaan samen de maatschappij veranderen’. Ik herinner aan de bekende uitspraak van Marx dat ‘de filosofen de wereld verschillend hebben geïnterpreteerd’, maar dat het er nu op aankomt ‘haar te veranderen’. Dit wil zeggen: de filosofie kan zich pas verwerkelijken door zichzelf op te heffen (als ‘slechts’ theorie). Het is duidelijk dat ook en juist dit het vermogen tot negatie vooronderstelt waartoe de mens in staat is, maar dan begrepen als daadwerkelijke verandering van het bestaande (en niet alleen als het in gedachten afstand nemen tot die situatie). De mens ontdekt zijn echte wezen pas in en door revolte en revolutie (cfr. Camus!). Daarom moet de ware filosoof een revolutionair worden. En hij/zij kan pas ooit tot rust komen, wanneer en nadat een ideale maatschappij is gerealiseerd waar onrecht en uitbuiting tot het verleden behoren.
Dankzij de recente geschiedenis zijn we ons ervan bewust geworden wat de gevaren zijn van deze zelfopheffing van de filosofie, want de Franse en Russische Revoluties zijn beide uitgelopen op onderdrukking en terreur. We kennen nu, na de dramatische geschiedenis van de laatste twee eeuwen, het grote gevaar van elk idealisme en utopisme omdat concrete mensen en toestanden worden opgeheven en opgeofferd aan de zuiverheid en perfectie van een utopisch en politiek project. Het realiseren van de ideale maatschappij leidt tot dogmatisme en een soort inquisitie, de opvolger van die onder het Christendom ageerde. De revolutionaire uitvoerders van het marxisme of historisch materialisme legitimeerden hun positie omdat ze claimden dat het de belichaming zou zijn van de onafwendbare beweging van de geschiedenis zelf, van de historische wetmatigheid dus. In naam van de historische noodzaak en de revolutionaire rede zijn miljoenen mensen vermoord, verdreven en anderszins onderdrukt. Achteraf mogen we zeggen, denk ik, dat één van de beslissende factoren bij dit gebeuren gelegen is in de idee of waanidee van een ‘voltooiing van de geschiedenis’ die uiteindelijk tot rust komt in een klasseloze maatschappij zonder uitbuiting van de ene mens door de andere. Een nobel ideaal met desondanks fatale implicaties waarvan de bron deels is gelegen in Hegels filosofie. Hegel heeft immers het proces van de zelfbewustwording van de menselijke geest doordacht dat uitkomt op een absoluut moment, een voltooiing waarbij de menselijke geest inzicht verwerft in wat de werkelijkheid beweegt en zijn plaats hierin doorziet; zichzelf geniet in een zelfaanschouwing. Marx heeft dit in een materialistische zin omgeduid, namelijk dat de mensheid zichzelf ontmoet in een wereld die ze daadwerkelijk tot stand heeft gebracht dankzij haar verenigde arbeid. In beide gevallen zou de geschiedenis zijn voltooid. En beide denkers pretenderen in hun filosofie een soort absolutum te hebben bereikt.
- Terug naar het individu
In het licht van het voorafgaande concludeer ik dat de zelfopheffing van de filosofie in de politieke praxis levensgevaarlijk is gebleken. Het revolutionaire project liquideerde immers de privé-ruimte van het individu (als een burgerlijk residu). Het bracht met zich mee het offer van het vrije intellect, van het vrij denkende individu in dienst van het gezamenlijke project van de uitvoering van de ‘historische noodzaak’. Een kritische intellectueel was – en is – zeer verdacht voor elke dictatuur zoals destijds de communistische van de Sovjetunie. Ik concludeer daarom dat een filosoof/intellectueel zich nooit zonder reserves en voorbehoud mag uitleveren aan enig politiek en/of utopisch project, maar dat het tot zijn/haar opdracht behoort een kritische afstand te houden. Met andere woorden: ik kom weer terug bij het belang van het zich, op zichzelf bezinnende individu, dus van een privé-ruimte, een innerlijkheid die niet mag zwichten voor de macht van de staat, van enig dogmatisme en orthodoxie, ook al pretendeert die de uitdrukking te zijn van het Goede en Ideale en van de onvermijdelijke loop van de geschiedenis.
Wanneer ik hier een lans wil breken voor het kritische en autonome individu dat zich nooit mag vereenzelvigen met welke politieke en maatschappelijke project en totaliteit dan ook, ontkom ik er niet aan om een bepaalde verschijningsvorm van het individu af te wijzen. We leven in een tijd van groot individualisme, in een maatschappij die een diepgaand proces van individualisering heeft doorgemaakt dat samenhangt met haar economie en technologie. Meer en meer zijn we ‘eenlingen’ geworden die als eenlingen produceren en consumeren en in hoge mate zich hebben losgemaakt van de banden van familie, gemeenschap, volk en traditie. Elkeen volgt zoveel mogelijk de bevrediging van zijn of haar behoeften op de ‘markt van het leven’, die meer en meer een wereldmarkt is geworden. Daarbij hebben we de overtuiging dat we uniek zijn, helemaal ‘onszelf’ zijn, dus ook de ontwerper en uitvoerder van ons eigen leven in een hoge mate van autonomie.
Maar het is mijns insziens de vraag of we wel zo autonoom zijn als we denken, in het licht namelijk van de massieve en vaak verborgen druk die op ons allen wordt uitgeoefend door de voortdurende technologische innovaties en dus de moderne apparaten die ons beïnvloeden, door de macht van de economische structuren, dus van markt, commercie, geld en vooral ook van mode en reclame, dat propaganda-middel van het laat-kapitalisme. Van al deze instanties en tendensen gaat een massieve druk en dwang uit ter uniformering die op allerlei, veelal heimelijke en verborgen manieren erin slaagt ons individualisme om te buigen tot een uniformisme en conventionalisme. Zodat – paradoxaal genoeg – de massamaatschappij toch kan samengaan met een ogenschijnlijk individualisme en de massamens desondanks de illusie heeft uniek te zijn.
- Het authentieke individu
In mijn ogen is het dus nodig om op zoek te gaan naar het echte, authentieke individu. Dus iemand die werkelijk min of meer autonoom is, zoveel mogelijk onafhankelijk van wat de consumptiemaatschappij ons voortdurend opdringt. Dus iemand die bestand is tegen het onophoudelijk gezwets en gepraat van reclame en de media, van amusement en vertier, van modes en stromingen. Die het bovendien aandurft om niet voortdurend ‘online’, ‘connected’ te zijn met anderen, met de wereld. Ik stel dat zelfs een zekere afzondering en dus eenzaamheid, alleen-zijn, vereist is voor authenticiteit. Dit in contrast tot hetgeen van het massa-individu wordt verwacht: dat het zijn privé-leven, zijn innerlijkheid zoveel mogelijk in het openbaar toont, dat het transparant is, dat het aan ‘emotioneel exhibitionisme’ doet. Met een mobieltje, met een smartphone, met facebook zijn we nooit meer alleen, maar steeds bereikbaar, aangesloten op een wereldwijd netwerk, openstaand voor alle invloeden van de massamaatschappij, waaronder haar reclameslogans. Dankzij de modernste apparaten en uitvindingen worden we bijna permanent omringd en beïnvloed door allerlei prikkels, door gepraat en gedruis. Geen wonder dat we overbelast en soms overspannen worden, dat we nooit ‘tijd’ hebben, dat we door onrust, jachtigheid en het hoge tempo van leven en werk zelden meer echt tot rust komen, zelfs nauwelijks tijdens onze vakanties.
Na een omweg ben ik dus teruggekomen op de wenselijkheid van rust temidden van de onrust van onze tijd. Want onze samenleving bevordert structureel onrust en rusteloosheid. Daardoor gaat het vermogen om zich te concentreren bij veel mensen sterk achteruit, want hun aandacht wordt voortdurend afgeleid en verstrooid, een chronische kwaal in de (laat)moderne maatschappij. Vandaar dat het laatste decennium een beweging is opgekomen die pleit voor ‘mindfullness’ als tegenwicht en therapie tegen deze verstrooiing en het gebrek aan aandacht. Ik moet dan denken aan de utopie die Aldous Huxley heeft geschreven, niet Brave New World – zijn anti-utopie –, maar Island. Daarin komt iemand terecht op een afgelegen eiland waar een vogel – papegaai, beo – rondvliegt die voortdurend roept: ‘attention, attention, please’. Op dit eiland is een min of meer ideale samenleving gecreëerd die sterk door het boeddhisme is geïnspireerd, waarin – zoals we weten – dit vermogen van het hebben van aandacht voor het hier en nu, in hoge mate is ontwikkeld.
Met andere woorden: om een authentiek individu te zijn, is vereist dat men zich in zijn/haar innerlijkheid kan terugtrekken, dat men in staat is tot een zekere afzondering en eenzaamheid. Een afzondering die niet inhoudt dat men zich, als een heremiet, volledig afsnijdt van omgang met andere mensen, maar dat men voldoende ruimte en rust inbouwt om zichzelf te zijn en afstand te nemen van wat ‘men’ doet en denkt, tot de vele vormen van beïnvloeding door de omgeving van de technisch-kapitalistische maatschappij. De helden van onze tijd – de ‘celebrities’ en de VIP’s – gedijen erg goed in de wereld van consumptie, commercie en amusement. Ze zijn de producten van de passies van de consumptiemaatschappij, ze bezitten een persoonlijkheid en een innerlijk die transparant en publiek zijn geworden en waaraan velen zich vergapen en waarmee ze zich kunnen identificeren.
In mijn ogen zijn dit geen authentieke individuen; ze vertegenwoordigen bij uitstek de vervreemding van het massa-individu in onze tijd. Deze ‘celebrities’ staan in tegenstelling tot de pregnante persoonlijkheid die ik op het oog heb, mensen van het kaliber van Socrates, Lao Tse, Marcus Aurelius, Jezus, Boeddha, Augustinus, Thoreau, Gandhi, Schweitzer, Kierkegaard, Nietzsche, Camus, Thich Nhat Hanh en anderen. Een dergelijke persoonlijkheid vindt een zeker rustpunt in zichzelf en is in hoge mate onafhankelijk – autonoom dus – van de maatschappelijke invloeden om hen heen. Ze volgen een soort innerlijk kompas – een ‘daimon’ noemde Socrates het – die hen leidt en oriënteert in hun leven. Ze hebben dus een spirituele bron in zichzelf, het zijn eenlingen die desondanks andere mensen kunnen inspireren en voorgaan. Want solitair-zijn en solidair-zijn sluiten elkaar geenszins uit.
Hoewel deze individuen een geestelijk centrum in zichzelf vinden en om die reden zelfgenoegzaam zijn, zijn ze niet zelfingenomen in die zin dat ze pretenderen volstrekt autonoom, de gelijken van God te zijn. De paradox is dat ze zich deel weten van een omvattender werkelijkheid waarop ze betrokken zijn en waardoor ze zich gedragen weten. Dit kan de christelijke, dus persoonlijke God zijn, het kan evenzeer een onpersoonlijk Lot of Fatum zijn dat de wereld beheerst, of een Kosmische Orde of Levensstroom die hen voedt, of ten slotte de Geschiedenis, met name de Vooruitgang van de menselijke soort naar steeds groter eenheid, vrijheid en menselijkheid. Het besef om deel te hebben aan een omvattender totaliteit, erdoor gevoed en gedragen te worden, kan zich voordoen in de vorm van een plotselinge en ingrijpende wending in hun leven, een soort mystieke ervaring van eenwording, een grenservaring in hun bestaan die zo’n persoonlijkheid voortaan de rust geeft en het vertrouwen om stand te houden ten overstaan van de wisselvalligheden van het bestaan, tegenover ongeluk en tegenslag, oorlog en ellende, pijn en onrecht.
- Voorlopigheid
Ik noemde de christelijke God als een van de invullingen van die diepe, omvattende werkelijkheid waarop zo iemand zich kan betrokken voelen en waarin hij/zij een rustpunt vindt – zoals Augustinus het heeft uitgedrukt: ‘Mijn ziel is onrustig totdat hij zijn rust vindt in U’. In dit geval vindt men een rustpunt en steunpunt in een als absoluut ervaren instantie en doet de altijd twijfelende rede er ten slotte het zwijgen toe. Want men heeft ervoor gekozen te gelovenen overschrijdt dus de grens van het domein van de rationaliteit. Nu is er een brede schemerzone tussen religie en wijsbegeerte waarop ik hier niet verder wil ingaan.
Ik beperk me ertoe erop te wijzen dat de filosofie van de laatste twee eeuwen erg terughoudend is geworden om zich op een of andere manier te oriënteren op absoluta van welke soort dan ook. Men heeft meer en meer afstand genomen ten opzichte van de ambities en pretenties van de grote systemen van vroeger (Hegel!) die pretendeerden te weten wat de wereld ten diepste zou bewegen, die het wezen der dingen ter sprake wilden brengen, die uitkwamen op uitspraken omtrent de totaliteit. Kortom, men is voorzichtiger en bescheidener geworden, men heeft gebroken met de zelfoverschatting van de rede en is inmiddels doordrongen van de ontoereikendheid, onvolledigheid en voorlopigheid van al onze kennis. Maar als je niet meer – zoals ikzelf – je kunt of wilt overgeven aan de vermeende zekerheden van geloof en religie waarin je rust en steun kunt vinden, wat blijft er dan nog over?
- Afsluiting
Op het einde van mijn voordracht kom ik terug op de vraag die ik (me) in het begin stelde: kunnen we wel tot rust komen in een onrustige tijd en een verontrustende wereld? Ik vat ten slotte mijn eigen standpunt hierover samen en ik begin met te stellen dat we in ieder geval trouw moeten blijven aan de metafysische onrust die elk wijsgerig vragen en zoeken in de diepte drijft, maar tegelijkertijd genoegen moeten nemen met de voorlopigheid en betrekkelijkheid van al onze kennis. Daarin kan onze wijsheid bestaan. Anders dan in de godsdienst moeten we ermee leren leven dat we vragen hebben waarop geen definitief antwoord bestaat, dat we dus een verlangen hebben waarvoor geen vervulling is, kortom: dat we moeten leven met wat ik zou noemen een wereldbeschouwelijke ascese.
Dat we deze fundamentele onrust moeten accepteren, hoeft geenszins afbreuk te doen aan onze betrokkenheid bij de buitenwereld, bij al datgene wat onze ergernis, onze verontwaardiging en verontrusting kan opwekken. We kunnen doorgaan ons te engageren in allerlei maatschappelijke en politieke kwesties, een standpunt kiezen in belangrijke kwesties van onze nogal getourmenteerde tijd. En we zouden dat idealiter kunnen doen zonder ons uit te leveren aan enige partij, utopie of systeem, en bovendien vanuit de kracht van een innerlijke rust en een zekere gelijkmoedigheid, hoe moeilijk dit ook moge zijn. We zouden moeten streven naar onverstoorbaarheid zonder onverschilligheid, laat staan cynisme. Op dit vlak kunnen we ons laten inspireren door zowel het stoïcisme als het (zen)boeddhisme (trouwens een mooi voorbeeld van de convergentie in twee verschillende culturele tradities tot een enigszins vergelijkbare positie!). Die onverstoorbaarheid en sereniteit houden in dat we onze verwachtingen niet te hoog moeten spannen en bovendien dat we ons niet moeten hechten aan de vruchten van onze inspanningen, een inderdaad moeilijke opgave die een grote innerlijke rust en moed vereisen. In mijn opvatting kan filosofie op die manier bijdragen tot een zekere sereniteit op basis van diepe onrust, tot luciditeit zonder illusies nadat de valse absolutaen onze idolen zijn ontmaskerd.
(deze tekst lag tevens aan de basis van de lezing op het Feest van de Filosofie, Leuven, STUK, 1 april 2017)