Ik herinner me nog hoe ik was, niet eens twintig, en kwaad op de wereld, kwaad op de generaties voor mij. Omdat ze er zo’n knoeiboel van gemaakt hadden. Om die stomme kernraketten waartegen we gingen betogen. Om die stomme kernenergie, waarvan ‘ze’ het afvalprobleem zeker wel spoedig zouden ‘oplossen’. Om die schrijnende onrechtvaardige relaties tussen Noord en Zuid. Om het consumentisme (al weet ik niet of ik dat woord toen al kende). Om het gevoel van machteloosheid dat me door dat alles beknelde. Het gevoel dat ik misschien niet eens de kans zou krijgen om een volwaardig en lang leven uit te bouwen. Ik keek naar mijn grootvader, geboren in 1900, en probeerde die 65 jaar verschil tussen mij en hem in mijn hoofd toe te voegen, alsof ik daardoor mezelf wat kon wortelen in een tijd ‘voor het allemaal fout begon te gaan’.